Killivissen=Kleurenvissen Inderdaad het voorbeeld van de prachtige kleuren die onze killivissen tonen, vind je binnen dit subgeslacht van het geslacht Aphyosemion. Het is werkelijk fantastisch om naar een pronkend mannetje van dit geslacht te kijken, speciaal als een zonnestraal hen tijdens het baltsen belicht. De kleurenpracht is daarbij ook nog sterk variabel bij de verschillende soorten. De Afrikaanse staat Gabon ligt op de evenaar en is 268.000 km2 groot. Het land wordt voor het grootste deel door primair en secundair regenwoud bedekt. De neerslag schommelt tussen de 1700 en 2600 mm. De gemiddelde jaartemperatuur is ruim 26 graden Celsius en heeft slechts minimale afwijkingen. De normale luchtvochtigheid is 80%. De korte droge tijd valt gewoonlijk in januari en de lange droge periode loopt van juni tot half september. Met zijn 1200 km lengte is de Ogoue de grootste rivier in Gabon. Samen met de stroomgebieden van de M'passa, Ivindo en Ngoumie beslaat hij een oppervlakte van 216.000 km2. Het noordelijke deel van Gabon, gelegen tussen de evenaar en de tweede graad noorderbreedte en tussen de twaalfde en veertiende graad oosterlengte, wordt als het Ivindo stroomgebied aangeduid. De oppervlakte van dit gebied is ongeveer 50.000 km2. Het ligt tussen de 350 en 500 meter boven de zeespiegel. Onze killi's leven daar in kleine, moerassige beekjes, in het donkere primaire regenwoud. Meestal vlak bij de oever waar de planten in het water hangen. Daar is het water heel ondiep, mede omdat er veel takken en bladeren op de bodem van het watertje liggen. De vindplaatsen liggen dus diep in het regenwoud in het midden van Afrika. Bijna niet te bereiken. Normale wegen zijn er natuurlijk niet en in Congo gaat er alleen maar een fiets- en wandelpad naar de vindplaatsen en dan nog alleen van het dichtstbijzijnde vliegveldje, vanuit het zuiden van Congo loopt de autoweg dood in het oerwoud en kun je alleen maar wandelend, fietsend of per bromfiets of motor bij de beekjes komen. In Gabon kun je wel met een auto bij de vindplaatsen komen. De vijf soorten, die tot Diapteron behoren, zijn: Aphyosemion abacinum Huber 1976, Aphyosemion cyanostictum Lambert en Gery 1968, Aphyosemion fulgens Radda 1975, Aphyosemion georgiae Lambert en Gery 1968 en Aphyosemion seegersi Huber 1980. Zij leven daar samen met de volgende wetenschappelijk beschreven killisoorten: Epiplatys ansorgii (Boulanger 1911), Micropanchax silvestris (Lambert 1965), Aphyosemion punctatum Radda en Purzl 1977, Aphyosemion herzogi Radda 1975, Aphyosemion batesii (Boulanger 1911), Aphyosemion splendidum (Pellegrin 1930). Brosset heeft op basis van een zesjarig onderzoek van de maaginhoud van 3000 killi's vastgesteld dat de "Diapterons" uitsluitend van waterinsekten leven en de overige killi's vooral van boven het water vliegende insekten. In de natuur planten de soorten van deze groep zich het hele jaar voort. Het vrouwtje legt, volgens Brosset tussen de 200 en 300 eieren. De ontwikkeling van het embryo duurt tussen de 14 en 21 dagen afhankelijk van de watertemperatuur. De Diapterons kunnen wel vijf jaar oud worden. Elkaar opeten doen ze niet, zelfs hun jongen laten ze met rust. Aan het eind van de jaren zeventig kwamen de eerste levende paartjes via de Belgen Buytaerts en Wachters naar Nederland. Ton Hannink en Piet Boelen hebben toen enkele jongen gekweekt. Zeker de eerste jaren waren ze heel moeilijk te houden en zeker na te kweken. Ik weet nog wel dat ik watertandend voor een bakje met een paartje A. cyanostictum bij Ton Hannink op zijn zolder heb staan kijken. En Ton vond dit blijkbaar zo aandoenlijk dat hij mij een jong paartje mee naar huis liet nemen. Zelden heb ik een paar visjes zo voorzichtig overgewend (via de druppelmethode) naar mijn fantastische leidingwater. Ze bleven leven, maar waren toch niet zo blij met het water dat ze er ook nog eens eieren in af gingen zetten. Dagelijks haalde ik de mop eruit om te kijken of er al eitjes waren. Nou mooi niet. Ik heb van dit eerste paartje geen ei gevonden. Binnen een jaar waren ze dood en dat is precies wat je moet voorkomen met deze kleine visjes, want pas later bleek dat ze pas vanaf tweejarige leeftijd een beetje eieren gaan afzetten en dan alleen nog onder ideale omstandigheden. In dit artikeltje zal ik u mijn lijdensweg schetsen, want uiteindelijk is het mij wel gelukt. De laatste jaren kweek ik ze met wisselend succes na. De ene keer veel, de andere keer weinig, ook nog afhankelijk van de soort. Maar goed de afgelopen vijftien jaar heb ik ze bij mij in stand kunnen houden. De verzorging van de Diapterons In zacht water voelen zij zich prettiger dan in hard water. Des te zachter het water des te beter. Ze tonen hun felle kleuren mooier en ze zijn veel aktiever. In erg hard water, boven de 10 dH hangen ze in het begin aan het wateroppervlak en als ze al blijven leven, zult u er weinig plezier aan beleven. In zacht water daarentegen, met wat bronmos of een plukje turfezel in een bakje van tussen 1 en de 20 liter, vlinderen de mannetjes rond de vrouwtjes. Het zijn allemaal kleine soortjes, dus u kunt ze echt houden in een bakje van 1 liter. In het juiste water en eens per week de helft van het water verversen met water van dezelfde samenstelling, laat hen tot hun maximale lengte uitgroeien. Verder is nog belangrijk, om ze in een goede konditie te houden en zeker om ze kweekrijp te krijgen, dat u ze regelmatig en afwisselend voert met kleine watervlooien, zwarte muggelarven, witte muggelarven, cyclops en minstens 1 keer per week pas uitgekomen Artemia's. De laatste waarderen ze bijzonder en het stimuleert de eiproductie. Een Diapteron kan in ieder geval vijf jaar oud worden, waarschijnlijk nog wel ouder, maar bij mij zijn ze dan al naar een tentoonstelling in binnen- of buitenland gestuurd, waar een andere killioot, weliswaar tegen een wat hogere prijs, een prachtig direct te kweken paartje kan bemachtigen. Het blijkt namelijk dat ze pas vanaf tweejarige leeftijd goed na te kweken zijn. De Diapterons moeten in niet te warm water worden gehouden, anders bekort dat hun leven zeer. Zo tussen de 18 en 22 graden Celsius is ideaal. Het kweken van de Diapterons Er zijn vele manieren om de Diapterons te kweken. Ik zal proberen om daar een zo uitgebreid mogelijk overzicht van te geven. De natuurlijke omstandigheden nabootsen is altijd goed en zeker bij deze vissen. Een niet al te groot aquarium met weinig lichten en zo zacht mogelijk, zachtjes stromend water, met bladeren of turfmolm of turfvezel op de bodem vinden zij ideaal. Dus een aquarium van 30x20x20 met een binnenfiltertje, die het zachte regenwater schoon houdt, en geen licht erboven. Met turfvezel op de bodem zou goede resultaten moeten geven. Helaas had ik in het begin geen enkel succes met deze methode. De visjes zetten geen eitjes af en als ik dan eindelijk een eitje vond dan werd deze wit en beschimmelde het. Na een aantal maanden ging of het mannetje of het vrouwtje dood en was er weer een kweekpoging mislukt. Ik werd er wanhopig van. Omstreeks 1985 zat ik op echte vis (snoek) te vissen op het Naardermeer, toen ik opeens bedacht, dat onze Diapterons in vergelijkbare watertjes werden gevangen. Waarbij ik vooral aan de zachtheid van het water dacht en ook dat in dit moerasgebied ook veel bladeren in het water lagen te verrotten. De volgende week heb ik een jerrycan met water mee naar huis genomen en toevallig had ik op onze KFN tentoonstelling een ouder paartje A. fulgens kunnen kopen. Natuurlijk heb ik de vissen langzaam aan het water laten wennen en of ze nu geschrokken waren of dat ze zich fantastisch voelden weet ik niet maar de volgende dag vond ik zo maar 12 eitjes in de turfvezel. Deze heb ik in een heel klein plastic bakje met hetzelfde water gedaan en daaraan een druppeltje methyleenblauw toegevoegd. De eitjes ontwikkelden zich goed. Dagelijks kon ik op deze wijze tussen de 5 en de 10 eieren verzamelen. Natuurlijk kunt u ze ook op een mop laten afzetten en elke dag de eitjes verzamelen, maar de samenstelling van het water blijft dan soms minder goed dan met turfvezel. Als het dagelijks verzamelen van eitjes gaat vervelen of als u er geen tijd meer voor heeft kunt u de turfvezel met eieren samen uit het water nemen en in dit zelfde plastic bakje nat of met een dekseltje erop droog bewaren. Na ongeveer 20 dagen komen bij mij, met een kamertemperatuur van ongeveer 22 graden, de jongen uit de eieren. U kunt ze meteen met pas uitgekomen pekelkreeftjes (Artemia's) voeren. Ze groeien langzaam en pas na zes maanden kunt u weer nieuwe paartjes uitselekteren. Ga daarbij voor het bakje zitten en wacht tot de visjes zich op hun gemak voelen en zich natuurlijk bewegen in het bakje. Als er dan ergens in dit bakje een mannetje en vrouwtje bij elkaar zijn en zich op hun 'gemak' voelen, misschien zelfs tegen elkaar pronken of nog beter een voortplantingspoging doen, dan moet u proberen dit paartje uit te vangen en in een kweekbakje te zetten. Een jaar later krijgt u van dit paartje veel meer eieren dan van een willekeurig uitgeschept paartje. Ook de paartjes die u op een tentoonstellingsveiling koopt zijn vaak goed uitgeselekteerde paartjes met een ideale leeftijd om ze voort te planten. Aphyosemion abacinum Huber 1976 Huber bracht in 1976 een enkel levend mannetje mee van zijn vangreis. Hij vond dit mannetje ongeveer 30 km ten noorden van Mekambo langs de weg in de richting naar de grens met Congo Brazzaville in het Ivindo bekken in het noordoosten van Gabon.
Later werden meerdere exemplaren van A. abacinum door Heinemann en Lenz naar Duitsland meegenomen en nagekweekt. In 1992 werden zij door Grell en Bitter opnieuw gevangen en ingevoerd en nagekweekt, alle GBG 92 stammen zijn daar nakweken van. Tijdens hun reis naar de terratypica van A. abacinum liepen zij ongeveer een kilometer daarvoor in het oerwoud vast. De weg van Mekambo naar de grens met Kongo werd niet meer gebruikt en eindigde in het oerwoud, met rechts en links van de weg moerassen, begroeid met riet, olifantengras en hoge bomen, voor een verrotte houten brug, waar de auto niet meer over kon. Zij besloten te voet verder te gaan over een praktisch onbegaanbaar met een laag verrotte bladeren bedekt pad. Onder een dik bladerdek, dat het zeer donker maakte, vonden zij in 15 cm diep water 43 visjes. Zij moesten bepakt en bezakt teruglopen naar de vierwieldrive jeep en konden deze in het moeras niet keren. Pas na tweeëneenhalve kilometer achteruitrijden bleek dit mogelijk. De dagen daarna ondernamen zij nog enkele tochten in noordelijke richting naar Ekata. Daar ontdekten in meerdere vindplaatsen afwijkend gekleurde A. abacinums, de een meer rood en de andere meer blauw, met alle schakeringen ertussen. De naam A. abacinum, die Huber in 1976 aan deze vissen geeft, duidt op de mozaïektekening die mannetjes op hun lichaam vertonen. Hoewel de soort erg variabel van kleur blijkt te zijn, kunnen op het bruinrode lichaam een aantal onregelmatige vertikale streepjes zien lopen. De kleurloze borstvinnen hebben een roodbruine band, afgezoomd met een heldere blauwe band. De aarsvin kan bruinrood met blauwe strepen zijn tot zelfs bijna helemaal rood.. Hetzelfde geld voor de rugvin en de staartvin waar ook blauwe streepjes en stippen zijn te zien. Al deze vinnen zijn vaak afgezoomd met een helder blauw bandje. De vrouwtjes hebben een grijsbruine nettekening op het lichaam en de vinnen zijn transparant. Na het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat A. abacinum zo donker mogelijk gehouden moeten worden, zeker bij de nakweek. Op de bodem van een klein bakje kan men het beste een laagje turfvezel laten zinken. Het mannetje staat er dan boven en het vrouwtje verstopt zich in de turfvezel en zo af en toe reageert zij op het pronken van het mannetje en komt zij tevoorschijn en samen produceren zij dan een bevrucht eitje. Meer dan vijf per dag van een minstens twee jaar oud paartje hoeft u niet te verwachten. De nakweek is dan ook heel beperkt. Als het dan nog tegenzit, heeft u of voornamelijk mannetjes of voornamelijk vrouwtjes als jongen. Belangrijk is dat u vooral grote vrouwtjes uitselecteert en niet al te grote mannetjes of indien u maar 1 paartje heeft, kunt u ze beter een tijdje gescheiden houden. Aphyosemion cyanostictum Lambert & Gery 1968 Dit is een veel voorkomende soort in het stroomgebied van de Ivindo.Er bestaan twee kleurvariëteiten van deze soort. De eerste, die het meeste voorkomt, heeft een rode grondkleur op het lichaam en de vinnen met daarop helder blauwe stippen, deze kun je overal vinden, de tweede heeft als grondkleur bruin met daarop dezelfde blauwe stippen, deze is bij Sam in Congo Brazzaville aangetroffen. Codes van deze kleurvariant zijn RPC 153 en GBN 88/29. Alleen de borstvinnen zijn doorschijnend met een blauwe rand. Het vrouwtje is onopvallend grijs gekleurd met doorschijnende vinnen. A. cyanostictum is de eenvoudigste soort, zowel om te houden als om te kweken. Ze verdragen veel, maar het liefst hebben zij zwak zuur water, dat zacht is en helder, zachtjes stroomt en vooral koel. Rond de 20 graden is prima. Pas op oudere leeftijd gaan ze goed eieren afzetten. Het liefst in op de bodem liggende turfvezel, waar de vrouwtjes zich ook nog in kunnen verstoppen, want zodra zij tevoorschijn komt, begint het mannetje te pronken en probeert hij haar te verleiden tot het afzetten van een eitje. Soms eten zij de eitjes op. In dat geval kunt u het paartje beter uit elkaar halen en het in een nieuwe combinatie nog eens proberen. Dit komt overigens het meeste voor als u met meerdere vrouwtjes kweekt. Meer dan 10 eitjes per week hoeft u in het begin niet te verwachten. Later, vanaf 2 jaar, kunnen ze die wel per dag afzetten. Van deze soort is het mogelijk om vele tientallen jongen per jaar te kweken. Ook de geslachtsverhouding is meestal goed. De groei is relatief langzaam en het is belangrijk dat u voor de wat kleinere vrouwtjes goede schuilmogelijkheden heeft in de vorm van turfvezel of bronmos op de bodem, anders wordt de geslachtsverhouding alsnog slecht, daar de mannetjes harder groeien dan de vrouwtjes en door de voedselconcurrentie worden de vrouwtjes dan niet echt groot. Na een maand of vier kunt u de mannetjes (met gekleurde vinnen) al van de vrouwtjes onderscheiden. Na een maand of zeven zijn ze mooi uitgekleurd en kunt u er een ander blij mee maken. Aphyosemion fulgens Radda 1975 Aphyosemion fulgens bezit een vrij klein verspreidingsgebied, dat in het westen bij Mintoum begint en in het oosten bij Makokou eindigt. De noord en zuid grens zijn moeilijk te bepalen omdat deze in het ondoordringbare oerwoud liggen. De A. fulgens mannetjes houden zich vooral op in de zon in het midden van de oerwoudbeekjes. Zij staan daar te pronken en met de zon op hun lichaam zijn ze goed te vinden. De onopvallende vrouwtjes vind je tegen de oever tussen de overhangende planten. Zij zijn egaal bruinrood van kleur met kleurloze vinnen. In feite wat meer gekleurd dan de andere vrouwtjes binnen dit subgeslacht. De mannetjes zijn de mooist gekleurde Diapterons, het felle rood en heldere blauw overheerst, waarbij vooral de banden in de ongepaarde vinnen opvallend mooi rood en blauw zijn. Ook de blauwe stippen op het rode lichaam zijn kontrasterend.
De A. fulgens mannetjes zijn onderling bijzonder agressief vooral als er tussen de 2 en 5 mannetjes in een klein bakje zitten. Naarmate er meer zijn neemt de agressiviteit weer af. Je kunt ze het beste als paartje kweken en dan heel goed opletten of het paartje elkaar ligt. Blijft het mannetje jagen, zelfs tussen de turfvezelschuilplaatsen door, dan kunt u het paartje beter uit elkaar halen en aan een andere partner koppelen, want ze zullen nooit veel eieren leggen. Een ideaal koppetje kan wel 10 eitjes per dag produceren als ze ouder dan twee jaar zijn. Bij de meeste kwekers gaat de natuurlijke methode het best. In een wat groter bakje met veel schuilplaatsen zal een goed passend koppetje al snel voor nakweek zorgen. Als u veel jongen wilt hebben, moet u de jongen er uit vangen, anders stagneert de kweek. Zet ze dan wel over in hetzelfde water en geef de jongen in de uitzwemmer ook veel schuilplaatsen. Boven deze turfvezel of plantjes zal al snel het meest dominante mannetje staan te pronken. Het liefst in de zon. De eieren en de jongen zijn trouwens relatief groot, zeker voor zo'n klein visje. Ze eten dan ook meteen Artemia's. Ze groeien net als de andere Diapterons vrij langzaam, behalve het dominante mannetje, en pas na zes maanden kun je goed zien wat mannetjes en vrouwtjes zijn. Wat nog wil helpen om dit een beetje te versnellen is het uitvangen van dit mannetje. Steeds opnieuw. Hierdoor groeien de vrouwtjes ook wat sneller. Hoe groot u nakweek ook zal zijn, er zijn altijd voldoende liefhebbers die er belangstelling voor hebben. Het is dan ook een wonderschoon visje. Aphyosemion georgiae Lambert & Gery 1968 Het verspreidingsgebied is verhoudingsgewijs vrij groot, nl. van Bodue in het zuidwesten van het Ivindobekken tot bij Belinga in het noordoosten. Langs de weg liggen in het regenwoud regelmatig vindplaatsen. De variatie in kleur is niet erg groot binnen de soort A. georgiae. Op het bruinrode lichaam liggen een groot aantal blauwe vlekjes, waardoor het lichaam een oplichtende blauwe gloed heeft. De rugvin is lakrood met helder blauwe stippen. De aarsvin en onderste helft van de staartvin begint met een oranje band direct daarboven een oplichtend blauw bandje. De staartvin is verder lakrood met bovenin nog enkele blauwe stippen. De vrouwtjes zijn grijsbruin met in de rugvin enkele donkere vlekjes. Zij blijven iets kleiner dan de mannetjes, die maximaal 3,5 cm kunnen worden. De nakweek van deze soort is verhoudingsgewijs eenvoudig. Je kunt ze op alle bovengenoemde wijzen kweken. Alleen de geslachtsverhouding laat nogal eens te wensen over. Meestal krijg ik veel meer vrouwtjes dan mannetjes. Aphyosemion seegersi Huber 1980 In augustus 1978 ving Huber, net over de grens in Congo Brazaville, in twee uur tijd 2 mannetjes en 9 vrouwtjes. Hierbij gebruikte hij zelfs gif. Misschien hierdoor bleven de vissen maar 9 dagen leven. In 1979 hebben Heinemann en Lenz A. seegersi ook in noordoost Gabon gevangen, maar ook deze vissen leverden geen nakweek op. De mannetjes vertonen regelmatige blauwe bandjes op een rood lichaam, gelijk A. abacinum. In de aars- en staartvin vertoont deze soort een oranje band. In de nakweek van A. abacinum treft men deze kleurvariëteit ook wel aan. De rugvin en het bovenste deel van de staartvin is lakrood met grote onregelmatige blauwe vlekken, zoals wij die ook zien bij A. georgiae.De vrouwtjes lijken sterk op de vrouwtjes van A. abacinum. De kweek en verzorging van de Diapterons in Breukelen Ik hou de verschillende soorten allemaal op dezelfde manier in bakjes van 25 x 12 x 12 cm. Daarin bevinden zich 1 mannetje en 1 of 2 vrouwtjes. Als het kan begin ik met een trio, dat zichzelf meestal reduceert tot een paartje. Het water heeft in de kweekperiode, die van december tot mei loopt een hardheid van 1 en een zuurgraad tussen de 5 en 7. De rest van het jaar bevinden zij zich in normaal Breukels leidingwater met een dH van 6 en een pH van ongeveer 7.In het bakje staat een binnenfilter, dat gevuld is, van beneden naar boven, met filterwatten, grof zand en filterwatten. Eens per jaar maak ik alles schoon en enkele keren per jaar de bovenste watten en het zand. Verder zit er in dit bakje een plukje turfvezel, dat ik in de kweekperiode elke 10 dagen verwissel voor nieuwe turfvezel. De oude, hopelijk met eitjes, doe ik in een plastic saladebakje van de slager. En deze goed uitgeknepen turfvezel bewaar ik 20 dagen. Vervolgens doe ik deze in een 1 liter plastic bakje met daarin water uit de kweekbak en 3 tot 5 poelslakjes. Een luchtslangetje waar luchtbellen uitkomen, zorgt voor waterbeweging en dientengevolge voor iets meer verse zuurstof in het water. De slakken zijn er om de dode Artemia's op te ruimen, die ik de volgende dag aan de pas uitgekomen jongen voer. Ook als ik geen jongen zie, voer ik ze toch, want soms zijn ze zo goed verstopt tussen de turfvezel, dat je ze niet ziet. Na 10 dagen til de turfvezel er even uit om te kijken of er jongen in het bakje zijn. Even goed schudden en spoelen, dan weet je het zeker. Als er jongen zijn gaan ze nu naar een drie liter bakje met een sponsfilter erin. Alles wordt erin gekiept, dus jongen, slakken en turfvezel. Na 10 dagen gaat alles uit deze bak in een uitzwemmer van 40 x 20 x 20 cm en daar blijven de Diapterons nog een maand of zes. Als er niet veel jongen in zo'n bak zitten, voeg ik na een of twee maanden enkele bakken bij elkaar, zodat er zo ongeveer 50 jongen in komen te zitten. Elke week water verversen is noodzakelijk om ze goed uit te laten groeien. De oude turfvezel laat ik er zo lang mogelijk in zitten. Als de mannetjes elkaar beschadigen voeg ik er nog extra turfvezel aan toe of doe ik er een pluk bronmos bij. Als ze last krijgen van peperstip voeg ik er dagelijks enkele eetlepels zout aan toe, net zo lang tot ze weer peperstip vrij zijn. De oude turfvezel moet je dan eerst wel uit de bak verwijderen anders krijgt u de peperstip niet weg. Pas op dat u geen jongen weggooit, samen met deze vezel. Goed uitspoelen dus. De laatste vijftien jaar lukt het mij om ze in stand te houden, waarbij ik er eerlijkheidshalve wel aan toe moet voegen dat ik blij ben dat er zo af en toe nieuwe importen beschikbaar waren. Het lijkt er namelijk op dat ze na een aantal generaties minder vruchtbaar worden. Dat zal ongetwijfeld iets met het voer te maken hebben. Daarom probeer ik ze dan ook zo afwisselend mogelijk te voeren met voer uit steeds andere slootjes en poeltjes. Bij mij bestaat dit voer uit artemia's, cyclops, witte muggelarven, haftelarven en watervlooien in de winter en in het voorjaar. In de zomer en de herfst komen daar nog zwarte muggelarven bij. Tubifex, rode muggelarven en droogvoer voer ik eigenlijk nooit of de laag ijs in de winter moet te dik zijn om er een wak in te hakken, dan voer het wel eens. Dat mag niet veel zijn anders worden ze vet en krijgen ze soms buikwaterzucht en gaan ze dood. Ook regelmatig waterverversen is heel belangrijk, elke week de helft van het water is voldoende. Deze groep is zo mooi dat het een lust voor het oog is om ze in hun kleine bakjes te zien pronken. Daarnaast hebt u maar weinig ruimte nodig om alle vijf de soorten te kunnen houden. Ze zijn weliswaar wat moeilijker dan de meeste andere killi's maar hun schoonheid vergoed dit ruimschoots, plus het feit dat de bevrediging navenant groter is als u een aantal jongen heeft nagekweekt en daar een medelid van KilliFish Nederland mee blij kan maken. Succes. Jan Willem Hoetmer
Comments